De Rechtbank Noord-Holland heeft vorige week donderdag 11 augustus in kort geding bepaald dat FNV tot en met 4 september 2016 geen collectieve werkonderbrekingen (stakingen) mag organiseren in verband met het tussen KLM en FNV bestaande cao-conflict. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit met name te maken heeft met de huidige terreurdreiging (op Schiphol) en met de grote vakantiedrukte. In deze blog zal nader op het stakingsrecht en op deze recente uitspraak ingegaan worden.
Stakingsrecht
Kort gezegd hebben werknemers het stakingsrecht tot hun beschikking om collectief op te komen voor hun belangen. Meestal zal een vakbond namens de werknemers optreden en ter zake onderhandelen. Het recht op een dergelijke collectieve actie komt werknemers toe op grond van artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). De strekking van deze bepaling, die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in Nederland rechtstreekse werking heeft, is het waarborgen van de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Deze strekking brengt, mede gezien het karakter van dit recht als sociaal grondrecht, mee dat een werknemersorganisatie in beginsel vrij is in de keuze van middelen om haar doel te bereiken. Een beperking van het stakingsrecht kan worden gevonden in artikel G van het ESH.
In de onderstaande uitspraak van vorige week geeft de voorzieningenrechter een helder overzicht van het stakingsrecht en van de bedoelde beperking van dit recht (rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3):
4.2. Het recht van werknemers of de hen vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht, is neergelegd in artikel 6, aanhef en onder 4 Europees Sociaal Handvest (ESH). De strekking van deze bepaling, die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in Nederland rechtstreekse werking heeft, is het waarborgen van de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Deze strekking brengt, mede gezien het karakter van dit recht als sociaal grondrecht, mee dat een werknemersorganisatie in beginsel vrij is in de keuze van middelen om haar doel te bereiken.
4.3. Of sprake is van een collectieve actie in de zin van genoemde ESH-bepaling wordt vooral bepaald door het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Het is aan de organisatoren van een collectieve actie om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Indien zij daarin slagen, valt de collectieve actie onder het bereik van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH. De uitoefening van het recht op collectief optreden kan dan slechts worden beperkt langs de weg van artikel G van het ESH, overeenkomstig hetgeen op dat punt is aanvaard in de rechtspraak van de Hoge Raad. Of een collectieve actie van werknemers tijdig tevoren aan de werkgever is aangezegd en of de collectieve actie voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (de zogenaamde ‘spelregel’-toetsing), vormt geen zelfstandige maatstaf om te beoordelen of een collectieve actie rechtmatig is. De naleving van die ‘spelregels’ is dus geen zelfstandige voorwaarde voor die rechtmatigheid.
Het ligt op de weg van de werkgever of derde, die eist dat de uitoefening van het recht op collectieve actie in het concrete geval wordt beperkt of uitgesloten, om aannemelijk te maken dat deze beperking of uitsluiting naar de maatstaf van artikel G van het ESH gerechtvaardigd is. Dit is slechts het geval indien beperkingen van het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn. Bij de beoordeling van die dringende noodzakelijkheid dient de rechter alle omstandigheden mee te wegen. Daarbij kunnen onder meer van belang zijn de aard en duur van de actie, de verhouding tussen de actie en het daarmee nagestreefde doel, de daardoor veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden en de aard van die belangen en die schade. In dit verband kan ook betekenis toekomen aan het antwoord op de vraag of de hiervoor genoemde ‘spelregels’ zijn nageleefd.
Kort en goed: in principe hebben vakbonden (en daarmee werknemers) een ruime bevoegdheid om stakingsacties door te voeren om tot afspraken te komen. Een uitzondering hierop is te vinden in artikel G van het ESH waarin is bepaald dat een werkgever aannemelijk kan maken dat sprake is van een maatschappelijk dringende noodzaak om de staking te verbieden dan wel te beperken.
Beroep op de beperkingsgrond
In deze procedure beroept KLM zich op de beperkingsgrond van artikel G. En met succes. Het door FNV ingezette middel van staking is volgens de voorzieningenrechter op dit moment (met name gezien de huidige terreurdreiging en de vakantiedrukte) maatschappelijk onaanvaardbaar. De beperkingen op het stakingsrecht zijn in deze dus maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk.
Heeft u interesse in het lezen van deze uitspraak? Klik dan op de volgende link: stakingsrecht.
Het ESH is te raadplegen via de volgende link: ESH.
Legal8 Advocaten & Bedrijfsjuristen
088 – 88 3 8888
info@legal8.nl
16-08-2016