Het ontslag van een (voormalig) docent aan het ROC in Nijmegen die een kritisch boek publiceerde moet opnieuw worden beoordeeld. Dat heeft onze hoogste rechter, de Hoge Raad, op 7 oktober jl. beslist. Volgens de Hoge Raad is er een causaal verband tussen de publicatie van het boek en het ontslag en is daarmee sprake van een inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting van de docent. Of die inmenging gerechtvaardigd is, moet bij de nieuwe behandeling van het ontslag worden onderzocht en beoordeeld (ECLI:NL:HR:2022:1402).
Kritisch boek over haar werk
De docent in kwestie was werkzaam op het ROC in Nijmegen en publiceerde een boek over haar ervaringen op het werk en met name over haar ervaringen met gepersonaliseerd onderwijs op ‘haar’ ROC. De publicatie van het boek heeft geleid tot onrust in het team en tot allerlei klachten van collega’s. Een aantal collega’s heeft klachten geuit waarbij deze collega’s in de kern zich niet meer prettig voelde om samen te werken met de docent in kwestie. Het ROC besluit niet langer te wachten en verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
Ontbinding arbeidsovereenkomst door kantonrechter (en hof)
De kantonrechter willigt het verzoek van de werkgever in en ontbindt de arbeidsovereenkomst. De werknemer laat het er echter niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter in hoger beroep bevestigd. Volgens het hof is de arbeidsverhouding tussen de docent en de ROC duurzaam verstoord en is herstel daarvan niet mogelijk. Dat heeft volgens het hof niets te maken met de vrijheid van meningsuiting, die heeft het ROC op geen enkele manier ingeperkt. De docent heeft volgens het hof vooral door de manier waarop zij een deel van haar collega’s in het boek heeft neergezet en beschreven, collega’s diep gekwetst hetgeen de arbeidsverhouding heeft verstoord. Ook heeft zij bedrijfsgevoelige informatie in het boek openbaar gemaakt. Door de manier waarop zij na de publicatie van het boek de aandacht in de (social) media heeft gezocht, heeft zij volgens het hof de arbeidsverhouding verder verstoord. Ook nu laat de docent het er niet bij zitten en ze gaat in cassatie bij de Hoge Raad.
Hoge Raad: ontbinding en vrijheid van meningsuiting
Het oordeel van het hof dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niets te maken heeft met het recht op vrijheid van meningsuiting van de docente, is volgens de Hoge Raad niet juist. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat van een inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting niet alleen sprake is als een uiting, zoals publicatie van een boek, wordt verboden, maar ook als daaraan een sanctie wordt verbonden. Dat geldt ook voor een arbeidsrechtelijke sanctie zoals ontslag. Het hof heeft geoordeeld dat de arbeidsverhoudingen zijn verstoord als gevolg van de publicatie van het boek. Die verstoorde arbeidsverhoudingen leveren volgens het hof grond op voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het beëindigen van de arbeidsovereenkomst is dus uiteindelijk een gevolg van de publicatie van het boek. Dat betekent dat het ontslag een inmenging is in het recht op vrijheid van meningsuiting van de werkneemster. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar een ander hof. Dat hof zal alsnog moeten beoordelen of deze inmenging voldoet aan de eisen die artikel 10 EVRM stelt. De Hoge Raad casseert dus omdat er een causaal verband is tussen de publicatie van het boek en het ontslag. Daarmee is sprake van een inmenging in het recht op vrijheid van meningsuiting.
Aangezien volgens de Hoge Raad de vrijheid van meningsuiting wel degelijk in het geding is, omdat het ontbindingsverzoek wegens een verstoorde arbeidsverhouding niet anders is te zien dan als een gevolg van en reactie op de publicatie van het boek door de werknemer, is het ontbindingsverzoek niet los te zien van de publicatie van het boek. Daarmee is sprake van een voldoende verband tussen de meningsuiting en het ontbindingsverzoek en moet het ontslag worden aangemerkt als een inmenging in de uitingsvrijheid van werkneemster.
Vrijheid van meningsuiting en EVRM
Het hof had dus moeten onderzoeken of deze inmenging voldoet aan de eisen die artikel 10 EVRM stelt zoals ingevuld door de rechtspraak van het EHRM. Hierbij geldt in het bijzonder het toetsingskader zoals dat naar voren komt in de zaak Herbai/Hongarije dat specifiek is ontwikkeld voor uitingen van een werknemer (https://hudoc.echr.coe.int/fre#{%22itemid%22:[%22001-197216%22]}). Het verwijzingshof zal deze toets moeten gaan beoordelen. In het arrest Herbai/Hongarije wordt overigens een viertal aspecten gegeven die moeten worden afgewogen bij de beoordeling van de vrijheid van meningsuiting in de arbeidsrelatie, te weten:
– de aard van de meningsuiting;
– de motieven van de werknemer;
– de schade die de werkgever door de uiting lijdt, en
– de zwaarte van de opgelegde sanctie.
Al met al een interessante uitspraak waar het laatste nog niet over is gezegd. Duidelijk is wel dat vrijheid van meningsuiting een (grote) rol kan spelen in (dergelijke) arbeidsrechtelijke geschillen.
Legal8